Bij de combinatie van een vergoedbare en niet-vergoedbare prestatie, moet u al langer een bewijsstuk uitreiken aan de patiënt. Sinds 9 juni '22 moet dat nu ook als u alleen een niet-vergoedbare prestatie uitvoert.
Wanneer reeds in gebruik:
Het bewijsstuk werd voornamelijk ingevoerd om de patiënt de nodige informatie te verschaffen als er tegelijkertijd een vergoedbare en niet-vergoedbare vertrekking wordt uitgevoerd. Ook wanneer u als zorgverstrekker een getuigschrift rechtstreeks aan het ziekenfonds overmaakt, moet een bewijsstuk worden opgermaakt.
Nieuwe situatie:
Sinds 9 juni '22 moet nu ook een bewijsstuk worden opgesteld bij de uitvoering van één of meerdere niet-vergoedbare prestaties (art. 64, wet 18.05.2022, BS 30.05.2022). Dit bewijsstuk dient tevens als ontvangstbewijs en maakt het invullen van het fiscaal strookje overbodig. Het ene vervangt dus het andere.
Niet-vergoedbaar én niet-therapeutisch
Een niet-vergoedbare prestatie kan eventueel ook niet-therapeutisch zijn. In dat geval is de prestatie per 1 januari '22 onderworpen aan btw. Indien de prestatie dan niet door de patiënt, maar door een derde (bv. een verzekeraar) wordt betaald, moet een factuur worden opgemaakt. De factuur geldt dan als bewijsstuk.
Het bewijsstuk is opgenomen in de ziekteverzekeringswet (art.53, §1/2 ZIV-wet). Het niet opmaken ervan kan dus ook 'vervolgd' worden door de RIZIV-controleurs. Deze verplichtingen gelden zowel voor de niet-geconventioneerde als voor geconventioneerde zorgverleners.